Thursday, August 20, 2020

Lucia van Aerssen-Walta's letter to Constantijn Huygens, dated February 21, 1664

Source:

Briefwisseling van Constantijn Huygens

http://resources.huygens.knaw.nl/watermarker/media/huygens/original/transcriptieswalta.pdf?pos_x=10&pos_y=3&use_border=true&all_pages=true&color=20%2C20%2C20&text=%C2%A9+Huygens+ING-website%0Ap.+2%0Ahttp%3A%2F%2Fresources.huygens.knaw.nl%2Fbriefwisselingconstantijnhuygens%2Fbrief%2Fnr%2F6194&font_size=1.5%25

The letter:

Den 21 februvary [1664]
Mijnheer,
Ick weet niet hoe te beginne de dancksegginge die ick Uw.d moet doen van alle genomene moite ende noch voor de 2 leste brive die ick van Uw.d heb ontfange met het meloensaet. ‘t Is mij leet dat gij mij de hoop afsnijt om die vruchte daervan te geniete. Hoop evewel dat de saeke so tot dienst van Sijn Hoogheyt sulle geabregeert worden, dat Uw.d haest met gesontheyt by de sijne sal come, dat ick van ganser harte wense.

Mijn jonckheyt hebbe dat lachlijck versoek van mij begeert, van een fraye neusdoek goetcoop te hebben. Sij dachte dat terwijl het rou daer was, dat me de neusdoeke min als de helft waerde soude hebbe gehat. En nu met dese dispute, van te wille vechte, so blijve onse welbegoste b[…]s steke en nu oock so sijn de neusdoeke haer so dienstich niet. Bedank Uw.d seer voor die moite die hij daer om heeft genome. Mijn soon heeft groot gelijck sich met de com[mis]sies van sijn susters sich niet te wille bemoyen. Hij soude noyt gedaen wete hebbe met ’s susters ende dan sou ‘t licht niet naer haer sin sijn. Het is beter dat se hier wat dierder copen en haer sin hebben.

De vrou van Oudijck hebbe wij maendach ‘s avens in Den Hag gecrege. Is tot den heer en vrou van Beverweert seer beleeft ontfange en gelogeert. Daermet is den heer van Oudijck heel geholpen en uit het losse spek geraekt, want hij sal rijcklijck en costlijck connetere.

Hier en is anders geen nieus. Oock en weet ick het niet, daerdien ick in 10 dage niet ut sij geweest, omdat ick seer vercouwe ben met een swaren hoest. Selfs dat ick veel bloedige fluyme los en nacht noch dach ruste kan van ‘t v[i]olent hoeste.

Ick sij aen Mijnheer de Ramboilliet verbonde, van de eer van Sijn Hoog[heyt], dat hij mij noch met het meloensaet is gedachtich geweest. Ick wenste dat ick veel gesontheyt en ijts hat waermede ick hem van hier cost dienen, of dat ick hem hier ergens dienst wiste te doen. Ick kan oock verders aen Uw.d niet meer segge dan dat ick blijve, so lang ick leve, onveranderlijck,
Mijnheer,
Uw.d ootmoedige dienerse
Lucia van Walta,
Douangere van Sommelsdijck.

No comments:

Post a Comment